|
Course about Christian spirituality in a cultural-historical context
Medieval Dutch Mysticism in the Low Countries
Hadewijch and John of Ruusbroec, their faith and way of thinking
Rozemarijn van Leeuwen
© 1999-2001
Hadewijch, letter 4: several mistakes the reason makes
Texts used during the course Medieval Dutch Mysticism
During the course Medieval Dutch Mysticism in the Low Countries we will read fragments of Hadewijch's fourth letter.
The source of the Middle Dutch text is: Werken van zuster Hadewijch, edition J. Vercoullie. Part 2, Prose (Gent, 1895). Diplomatic publication based on manuscripts A, B and C. On dbnl.org.
The translation in nowadays Dutch: P. Mommaers, De brieven van Hadewijch, cahiers voor levensverdieping (Kampen, 1990).
The empty lines don't exist in the original manuscript, they are added for readability.
Content of the fourth letter
The subject of Hadewijch's fourth letter, are all mistakes that the reason makes. And when the reason makes a mistakes, the will becomes powerless and the memoria loses confidence in the minne, the love. She advices the readers of this letter, to improve themselves in that area with all their diligence, so God will give light to the reason.
The reason goes wrong concerning fear, hope, love for one's neighbour, maintaining a rule, tears, devout desires, engagement in sweetness, the fright for God's threats, to be divided within oneself, taking and giving. She clarifies everyone of these points.
For example the mistake the reason makes concerning maintaining a rule, she says that someone who lives out of good will, lives fairer than someone who lives out of a fixed rule. This paragraph can be interpreted as criticism to eternal vows within the monastic life. As far as the early beguines are concerned, the point is to live religiously out of free will, to orientate on God out of free will.
More explanation during the following lecture
In the third lecture of the course Medieval Dutch Mysticism in the Low Countries we will explore in more depth some fragments of letter 4:
Lecture 3/7. Hadewijch: a glimpse of her life.
Return to the list of all the text used within this course:
Writings of the medieval mystics Hadewijch and Ruusbroec.
© Copyright text below
It is not allowed to copy or publish below text, or to create a direct deeplink to this page. Further information under 'copyright' at the end of this page.
Hadewijch, letter 4: several mistakes the reason makes
Middle Dutch (left) and translation nowadays Dutch (right).
|
Ic bidde u dies, dat ghi merket al die poente daer ghi in hebbet ghedoelt, ende betert u in dien met al uwer cracht. Want men doelt in herde vele dinghen die men goet acht ende die oec goet sijn. Nochtan doelt redene daer in. Alse mense niet in haren beste versteet noch en volghet, daer doelt redene. Alse dan redene verdonkert wert, so wert die wille cranc ende onmechtech ende so vernoeyt hem arbeidts, Want hem redene niet en lichtet.
Hier bi verliest de memorie hare hoeghe ghedachte Ende hare ioeyleke hoghe toeverlaet, Ende hare menich nauwe keren dat hare toeverlaet leert bi te verhoeghene ellendech beiden na hare lief. Hier met wert verladen die edele ziele. Maer alst aldus daer met es, soe troestse de hope van der goetheit gods. Maer men moet dolen ende doghen eer men dus verledecht wert.
|
|
|
Ik vraag u het volgende: ga al de punten na waarin gij gedwaald hebt en beter u daarin uit al uw kracht. Me dwaalt namelijk in heel veel dingen die men als goed aanziet en die ook wel goed zijn. Ook de rede dwaalt in al die dingen, als men die niet begrijpt en doet voor zover ze op hun beste zijn - dan dwaalt de rede. En wordt de rede verduisterd, dan wordt ook de wil zwak en krachteloos, en inspanning valt hem lastig, omdat de rede hem niet voorlicht.
En daardoor ook verliest memorie haar hoge gedachte en haar blij en hoog vertrouwen en ze keert zich niet meer zo vaak en dringend tot de minne. Ze verliest de toekeer die haar het vertrouwen leert en die vreugde brengt in het ellendige wachten op haar Geliefde. Daardoor wordt de edele ziel teneergedrukt. Is het echter zo met haar gesteld, dan beurt de hoop op Gods goedheid haar weer op. Maar men moet wel dwalen en dulden voor aleer men van die druk verlost wordt.
|
Nu seldi merken op alle die dinghe die ic u segghen sal, waer bi dat redene doelt, Ende beteren u in dien met al uwen vlite. Ende en laet u niet vernoeyen, soe dat ghi hier ane yet ghebrecht. Want die oetmoedeghe riddere en sal niet sorghen om sine slaghe, alse hi bescout die wonden van sinen heileghen grave. Alst gode tijt dunct, so salt saen ghebetert werden; ghedoeghet ghebadecleke.
So sal god der redenen licht gheven ende ewecheit ende waerheit. So sal de wille redene vercrighen; daer af sal hem nuwe cracht bliven. Dan sal memorie coene wesen, alse god met siere moghentheit alrehande anxt ende vervaertheit af sal doen.
Corteleke gheseghet, redene doelt In vresen, In hopen, In caritaten, In ordenen te houdene, In tranen, In begherten van devocien, In oefeninghen van suetecheiden, In vervaertheiden van der dreygoden gods, In onderschedecheiden van wesene, In nemen, In gheven, In menegherande dinc die men goet waent, doelt redene.
Redene kintwel dat men gode vresen moet ende dat god groet es ende de mensche cleine. Alse dan redene vreset die groetheit gods bi haerre cleinheit, ende laet hare ontbliven die groetheit gods ane te vane, Ende te twivelne beghent dat si dat liefste kint gods niet en wert, Ende dat hare dunct dat hare so groet wesen niet en besteet, Hier bi laten vele liede dat si gheen groet wesen ane en vaen. Hier in doelt redene ende in vele saken meer.
|
|
|
(r. 18) Let nu op al de dingen die ik u ga zeggen, en waarin de rede dwaalt. Beter u daarin met alle ijver. En laat u niet ontredderen als ge daarbij in iets te kort schiet: een ootmoedige ridder mag zich niet bekommeren om de slagen die hij krijgt, wanneer hij de wonden van zijn heilige graaf aanziet. Als God vindt dat het tijd is, dan zal het vlug beteren. Draag de last dus met standvastigheid.
En dan zal God de rede licht geven, licht dat blijft en waarachtig is. En de wil zal het licht van de rede verkijgen en daaruit zal hem nieuwe kracht bijblijven. En de memorie zal moedig zijn, wanneer God met zijn almacht allerhande angst en vrees weg zal nemen.
Kort gezegd: de rede dwaalt wat betreft vrees, hoop, naastenliefde, het onderhouden van een regel, tranen, godvruchtige verlangens, het zich bezig houden met zoetheid, de schrik voor Gods bedreigingen, het in zichzelf verdeeld zijn, het nemen en het geven - in allerhande dingen die men goed waant, dwaalt de rede.
De rede weet heel goed dat men God moet vrezen, en dat God groot is en de mens klein. Maar wanneer nu de rede wegens haar kleinheid de grootheid van God vreest, en er dan van afziet de grootheid van God aan te grijpen en eraan begint te twijfelen of ze ooit Gods liefste kind wordt en het haar dunkt dat zulk een groot wezen haar niet toekomt - om al die redenen laten veel mensen na dat grote wezen aan te grijpen. Daarin dwaalt de rede en in nog veel meer dingen.
|
In hope dolen vele liede, Die hopen dat hen god al hare sonden vergheven hevet. Ende warense hen gewarechleke te vollen vergheven, si minden gode ende wrachten werke van Minnen. Ende si verlaten hen met hope op saken die hen nemmermeer en werden. Want si sijn te traghe ende laten hare scout achter, die si sculdech sijn gode ende der Minnen, Die men sculdech es te pinen toter doet. In hopen doelt redene in vele saken dient alsoe steet; dies en behoefdi alsoe vele niet alse der andere poente.
In caritaten doelt men in onbeschedenen dienste, Van ghevene bi onste sonder noet, Van dienne sonder noet, Ende dat i. mensche hem selven quetset sonder noet. Vele doet affectie dat men caritate noemt. Met ordenen te houdene, becommert men met vele dinghen dier men quite mochte sijn ende dat doet redene dolen. Een gheest van goeden wille werct in binnen scoenre dan alle ordenen gheviseren mochten.
|
|
|
(r. 49) Wat de hoop betreft, dwalen veel mensen die de hoop koesteren dat God hun al hun zonden vergeven heeft. Waren die zonden hun werkelijk volledig vergeven, dan zouden ze God beminnen en de werken van de minne werken. Zulke mensen verlaten zich in hun hoop op dingen die hun nooit te beurt vallen, want zij zijn te traag en zij laten de schuld achterwege die zij God schuldig zijn en de minne, die men inspanning verschuldigd is tot de dood. Is men zo gesteld, dan dwaalt de rede wat de hoop betreft in vele dingen. Maar hierover behoeft gij niet zoveel te horen als over de andere punten.
Wat de naastenliefde betreft, dwaalt men door te dienen op een ondoordachte manier: men geeft uit genegenheid, maar niet omdat er een nood is; men dient waar het niet nodig is, en een mens kwelt zichzelf zonder noodzaak. Het is de affectie die veel doet van wat men naastenliefde noemt. (r. 64) Door een regel te onderhouden bekommert men zich om veel dingen waarvan men vrij zou kunnen zijn, en dat is een dwaling van de rede. Een geest die van goede wil is, leeft inwendig op een manier die schoner is dan wat alle regels samen zouden kunnen uitdenken.
|
In tranen doelt men vele. Al wiset wel redene dat men weent om dat enen tsine ghebrect, Ja doch ees vele eenwille; daer doelt men utermaten vele in. In begherten van devotien dolen alle die menschen diere yet in sijn soekende. Want men sal gode soeken ende el niet. Ende dat hi daer boven ghevet dat sal men gherne nemen.
In oefeninghen van soetecheiden doelt men vele. Want daer es herde vele affectien in, Eest te gode, eest ten menschen. Dreygade van gode ochte menechfout torment, dat te ontsiene, doet redene dolen, Alse men die meer ontsiet ende daer omme dicwile meer doet ende laet dan om Minne. Vele onderscedecheiden van werken, in doene, in latene, benemt vele vriheiden van Minnen.
In nemen dies men ontberen mach van buten ende van binnen doelt redene. In alrehande hebbinghe ende in ghemac sonder moet, Ende in nauwen vrede van gode ende van menschen doelt redene. In ghevene doelt men vele, dat i. hem selven al op gheven wilt vore sinen tijt, Ende te meneghen vremden dinghen hem te ghevene daer hi niet toe en es ghemeynt noch ghemint. In rouwe, In pine, In raste, In belghen, In soenen, In lief, In leet: Te al desen goeden tijt te ghevene, daer in doelt redene.
|
|
|
Wat de tranen betreft, dwaalt men vaak: de rede houdt een mens wel voor dat hij weent omdat hem ontbreekt wat hem toekomt, maar hij weent vaak uit eigenzinnigheid. Op dit punt dwaalt men uitermate dikwijls. Wat de godvruchtige verlangens betreft, dwalen al de mensen die daarin iets zoeken: God moet men zoeken en niets anders. En wat Hij daarenboven geeft, dat moet men graag aannemen.
Wat het bezig houden met de zoetheid betreft, dwaalt men dikwijls: daarin schuilt zeer veel affectie, ofwel jegens God, ofwel jegens de mensen. Gods bedreigingen duchten of allerhande folteringen, dat is een dwaling van de rede, tenminste als men daar meer voor beducht is en er dikwijls meer voor doet en laat dan voor de minne. Veel verdeeldheid in de werken, in wat men doet en laat, dat neemt veel weg van de vrijheid van de minne.
(r. 86) Door aan te nemen wat men - uitwendig en inwendig - kan missen, dwaalt de rede. Door allerhande dingen te willen hebben en het zich gemakkelijk te maken waar dat niet nodig is, en door in een angstvallige vrede te willen leven met God en met de mensen, dwaalt de rede. Door te geven dwaalt de rede vaak: wanneer iemand zichzelf helemaal wil opgeven voor het zijn tijd is en zich overgeeft aan allerlei vreemde zaken waartoe hij niet geroepen is noch verkozen. Verdriet, zorgen, rust zoeken, ruzie maken, zich verzoenen, lief en leed - door aan al die dingen kostbare tijd te geven, dwaalt de rede.
|
Die menegherande ghehoersamheit doet redene oversere dolen. Daer in sijn alle dese andere poente besloten. Ghehoersam te sine der vresen alse wille, Ende al den anderen poenten onghetempert alse wille; Ghehoersam te sine in vare, In hope, In affectien Ende in al dien dat men ghehoersam es, datter volcomenre Minnen niet en behoert, daer doelt redene.
Dat ic segghe dat redene doelt in al desen poenten die de liede pleghen te verlichtene, Dat es om dat dit die hoeghe poente sijn ende redene elken van desen poenten bi naturen wiset na sine werdecheit.
∗ ∗ ∗
Hadewijch, brief 4.
Bron Middelnederlandse tekst: Werken van zuster Hadewijch, editie J. Vercoullie. Deel 2 (Gent, 1895).
|
|
|
(r. 98) In allerlei richtingen volgzaam zijn, dat is een heel erge dwaling van de rede en daarin zijn al de andere punten besloten. Wanneer de rede de vrees involgt naar eigen zin en in al de andere punten onbeheerst volgzaam is naar eigen zin: waar zij de vrees involgt, de hoop, de affectie en al wat men zoal involgt en wat niet behoort tot de volkomen minne, daarin dwaalt de rede.
Als ik er nu op wijs dat de rede dwaalt in al deze punten die de mensen gewoonlijk helpen, dan is het omdat het hier gaat om voorname punten en de rede van nature elk van deze punten voorhoudt op een rechtmatige manier.
∗ ∗ ∗
Hadewijch, brief 4.
Hertaling: P. Mommaers, De brieven van Hadewijch (1990).
|
|
Copyright
© The text above is part of the course Medieval Dutch Mysticism in the Low Countries, by Rozemarijn van Leeuwen (1999-2001).
It is not allowed to copy or publish above text, nor digital nor in print, without the right acknowledgement, and according to lawful citation- and copyright.
This page isn't in the public domain
This page is, due to copyright, hidden for searching machines (using 'noindex') and can't be found in the public domain. This page is not indexed by searching machines and can't be found by searching kewords.
This text explicitly is meant as part and background of the course Medieval Dutch Mysticism and is only accessible frome there. All internal links on this website use the 'nofollow'-tag within their html-code, to furthermore guarantee the unfindability of this page.
Do not link directly to this page
It's not allowed to create direct deeplinks to this page, making this page findable from the public doamin.
Only link to the lecture in which above text is quoted and clarified.
In this case lecture: 3/7. Hadewijch: a glimpse of her life.
∗ ∗ ∗
Follow the whole course Medieval Dutch Mysticism in the Low Countries online:
|
|